Hoe mooi Zuid-Limburg kan zijn

Gepubliceerd op 13 juli 2021 om 13:55

Dit stukje had ook "De helaasheid der dingen", "Ondanks de ondergang" of "Lijdenslust" kunnen heten, maar alle drie zijn al vergeven aan bijzonder lezenswaardige boeken met wezenlijk andere thematiek. Het had kunnen beginnen met de slotzin van de samenvatting uit "Lijdenslust": "Wie bereid is het leed in de wereld te vergeten ten gunste van zijn of haar persoonlijke welbevinden, heeft niet begrepen dat alleen ons lijden iets beters kan voortbrengen dan de wereld waarin wij nu leven". Het wordt of is wellicht wat zwaar op de hand (dat wil zeggen: lastig zijn door veel of onbelangrijk gepraat; in 't algemeen vervelend, vermoeiend zijn; als adjectief ook: zwaarwichtig) dit stukje. U zijt gewaarschuwd.

 

Als richtige Limburgse jong ben ik nogal trots op Zuid-Limburg. Niet in de laatste plaats omdat je mensen daar nog gewoon verstaat, och i Kirchroa. Dat komt wel vrij precies. Zuid-Limburg begint pas onder Sittard en eigenlijk is van Maastricht onduidelijk of het niet tot België behoort (zou moeten behoren of liever wil behoren). Boven Sittard is het, laat ik zeggen wat ongedifferentieerd en eigenlijk al vrij snel behoorlijk Brabants van karakter, zéker als we landgebruik in ogenschouw nemen.

Zuid-Limburg is wat de fysisch geografisch regio Heuvelland heet (niet voor niets wordt Maastricht daarin tot het Rivierengebied gerekend...), die zich onderscheidt door haar bodem, bodemgesteldheid en reliëf. Dat levert -voor Nederland- unieke levensgemeenschappen op. Bovendien negeert die fysisch geografische regio doodleuk de landgrenzen; ze loopt door, is zelfs pregnanter aanwezig in België en Duitsland.

Klaverblauwtje (Polyommatus semiargus) op Bevertjes (Briza media) in kalkgrasland

Als richtige Limburgse jong bin ich dus sjtolz op Limburg. Trots brengt ook onlosmakelijk verdriet. Landschapspijn heet dat tegenwoordig, aldus mevrouw de Boer ( je verzint het niet...). Mijn werk helpt daar niet bij, al geldt dat zéker niet alleen voor Zuid-Limburg, maar voor elke fysisch geografische regio waarin ik werkte.

Vrijwel alle aan (grond)water gebonden natuurwaarden in Zuid-Limburg hebben zwaar te lijden onder antropogeen landgebruik op de plateaus en hellingen. Zo sterk dat Limburg (en dus Nederland) niet alleen de meest vervuilde "natuurlijke" bronnen van Europa rijk is, maar dat juist die vervuiling nu ten grondslag lijkt te liggen aan veel oppervlakkige kalkmilieus, waar dat vroeger simpelweg grondwater was.

Behalve misschien het uiterste zuiden (Noorbeek, Slenaken, Vaals, Cottessen - toch grensgebieden die wel vaker de dans ontspringen. Denk aan 't Merkske of de Broskens in Brabant) is er van het heuvelland eigenlijk weinig meer over als we De Wever (een eind negentiende, begin twintigste eeuw uit hobby botaniserende, wandelende arts uit Nuth) mogen geloven. Het is als het ware een landbouwsteppe onderbroken door wat reservaatsgebiedjes. Onze kalkgraslanden bijvoorbeeld. Postzegeltjes die in praktijk maar moeilijk uit te breiden blijken, niet meer met elkaar in verbinding staan en daardoor wezenlijk anders van karakter zijn. Mooi, maar verdrietig. Agrarische ondernemers moeten ook een boterham verdienen is een vaak uitgesproken zin. En dat is natuurlijk zonder meer waar. Maar vanwaar die causaliteit?

Vliegenorchis (Ophrys insectifera) in kalkgrasland.

Hoe anders is het beeld nét over de grens? Ook daar wordt agrarisch ondernomen. Op uitgebreide schaal zelfs. Daar heerst bosbouw op de plateaus én de hellingen, naast veeteelt en teelt van granen. Daar sieren Mercedes en BMW de oprijlanen van de boerderijen, die daar ongetwijfeld in absolute zin goedkoper zijn, maar mogelijk niet in relatieve zin. Mensen gaan er niet dood van de honger. Armoedig ziet het er niet uit, wat aangenaam rommelig eerder. Blankenheim en Monschau zijn Valkenburg gelijk. Toeristen te over.

Toch kun je, om maar eens wat te noemen, de vier kilometer van Höneberg naar Alendorf ononderbroken door de bloemrijke beemden van de Lampertsbach lopen. Kun je van de Froschberg via het Nonnenbachtal naar het Seitenbachtal lopen door ononderbroken kalkgraslanden. Vind je rond Dahlem twee heuse qua vegetatie complete hangvenen, compleet met Veenbesparelmoervlinder (Boloria aquilonaris) en kijk je van Zilveren maan (Boloria selene) na een uurtje eigenlijk niet echt meer op. Vliegenorchis (Ophrys insectifera) is er werkelijk niet zeldzaam, waar in Zuid-Limburg minder dan 10 van de ooit zestig groeiplaatsen over zijn (overigens deels te danken aan veranderend bosbeheer, want ze beperkt zich niet tot kalkgrasland). Grote muggenorchis (Gymnadenia conopsea) is in zekere zin een "bermsoort", net als Grote keverorchis (Neottia ovata).

Veenbesparelmoervlinder (Boloria aquilonaris) in hangveen.

Die verschillen, die spiegel, die doet altijd weer zeer. Er lijkt geen sprake van causaliteit. Het verschil zit in het landgebruik. Ook daar wordt het landschap gebruikt. Sterker: kalkgrasland is ontstaan door en kan alleen bestaan dankzij menselijke uitnutting. Idem voor beemden of hellingbossen. Maar vanaf eind mei is het niet maïs die het landschap zijn groene kleur geeft. Maïs (Zea mays), de enige commercieel interessante plant die nog wil groeien onder het hier gebruikelijke bemestingsregime. Zien de graslanden niet glanzend groen, maar zit er nog wat kleur in. Ook als er koeien staan. Zijn de bermen nog bloemrijk -net als hier deels met behulp van subsidiepakketten overigens- waardoor het landschap doordringbaar is. Dat, geholpen door de korte afstand waarop optimaal ontwikkeld leefgebied aanwezig is, maakt dat populaties verbonden zijn en lokale catastrofes -die er ongetwijfeld zijn- kunnen overleven. Het zal ook helpen dat het hele beekdal van bron tot monding aangewezen is als Naturschutzgebiet en niet alleen losse postzegeltjes (zie ons Natura 2000-gebied Geleenbeekdal of Geuldal).

Er is geen sprake van causaliteit. Het lijkt een heel andere kijk op natuur en landschap, als ik eerlijk ben. Niet een die uitgaat van maakbaarheid. Een soort "God complex".  Maar meer een werkelijk rentmeesterschap. Een rentmeesterschap dat niet alleen met de mond wordt beleden.

Blauwe vuurvlinder (Lycaena helle) heeft het over de grens ook niet makkelijk.

En natuurlijk. Niet alles wat blinkt is goud, het gras is altijd groener aan de overkant en met cynisme en zelfmedelijden komen we er ook niet. Dit is ook geen lofzang voor net over de grens. Veel eerder een wens, een hoop, om van mijn Zuid-Limburg te maken wat het kan zijn, wat het was. Mooie kalk- of bloemrijke graslanden, lichte hakhoutbossen, beemden, gebruikt en benut door agrarisch ondernemers als rentmeester als vast, waardevol onderdeel van hun bedrijf. Aantrekkelijk voor iedereen die buiten zijn of haar schuld noordelijk van Sittard geboren is, aantrekkelijk voor de Zuid-Limburgers zelf. Als het ergens kan, moet het Zuid-Limburg zijn, waar toerisme de drager van de economie is. Aan Drenthe kunnen we inmiddels een voorbeeld nemen! Daar lukt het in de praktijk.

Hoe mooi zou het zijn als Groot geaderd witje (Aporia crataegi) of Purperstreepparelmoervlinder (Brenthis ino) weer de standvlinders van weleer en niet de zwervers van nu zouden zijn? Het is nog geen 60 jaar geleden (!), "ze" zitten nog geen 50 kilometer verderop en zijn mobiel! Dat Limburg (en Nederland) niet meer de harde grens in de verspreidingskaartjes is. Het lijkt slechts kwestie van willen. Een kwestie van durven. Besluiten hóe of ten koste van wat de boterham verdiend mag worden. Niet meer en niet minder.

Ik ben te jong, zo realiseerde ik mij laatst in overleg met enkele agrariërs, om het te kennen, de tijd voor de ruilverkavelingen en de vooruitgang. Ik ken het via De Wever, via Thijsse en anderen. Uit hun schrijfselen. Uit boeken. Van foto's in het nationaal archief. Toen was het uit nood of armoede, nu zou het onze luxe zijn. Ik werk er graag aan mee!

Ich houw d'r pin d'r in veur dat ich mot krische.

Groot geaderd witje (Aporia crataegi) op Grote muggenorchis (Gymnadenia conopsea).